25053 |
beetje, een weinig |
beetje:
èè bitsje (L317p Bocholt),
get:
get (L317p Bocholt),
hoop:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
einen huip (L317p Bocholt),
ietje:
(soms, vertederend).
etekes (L317p Bocholt),
iets:
eet(s) (L317p Bocholt),
ietsje:
Syn.: eet of wat.
eetskes (L317p Bocholt),
klatsje:
(is verkleinwoord van klats of klatz).
kletske (L317p Bocholt),
klitsklatsje:
(bijv. van drank).
klitskletske(s) (L317p Bocholt),
klocht:
(deze benaming gebruikt men voor vee of vogels).
klocht (L317p Bocholt),
kudde:
bijv. köd stuiw. (deze benaming gebruikt men voor vee of vogels).
köd (L317p Bocholt),
snifje:
èè snifke (L317p Bocholt),
tikje:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
èè tikske (L317p Bocholt),
trobbel:
(tribbelke).
tròbbel (L317p Bocholt),
troep:
tròp (L317p Bocholt),
wat, een -:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
wat (L317p Bocholt)
|
beetje, een weinig || geringe hoeveelheid
III-4-4
|
18536 |
bef |
zeverlapje:
zeiverlepke (L317p Bocholt)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24092 |
begijn |
begijn:
begien (L317p Bocholt)
|
De bewoonster van een begijnhof [begien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25559 |
beginnen te rijzen |
aan het gaan zijn:
het deeg es ānt gūn (L317p Bocholt)
|
De informant van Q 121 merkt op dat dit "beginnen te rijzen" gebeurt van b.v. zondagavond tot 4 uur maandagmorgen. [N 29, 25a; monogr.]
II-1
|
32717 |
beginvoren in het midden |
rug:
rø̜k (L317p Bocholt
[(twee voren)]
)
|
Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b]
I-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begrafenis (L317p Bocholt),
bəgrééfənis (L317p Bocholt)
|
begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
20434 |
begrafenismaal |
begrafeniskoffie:
begrafeniskoffie (L317p Bocholt)
|
het begrafenismaal [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
begraven:
begrave (L317p Bocholt)
|
een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22669 |
beiaard |
klokkenspel:
klokk`spe:l (L317p Bocholt)
|
het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
kaak(s)been:
kākbɛ̄i̯n (L317p Bocholt),
kaken:
kākǝ (L317p Bocholt),
scharen:
šīǝrǝ (L317p Bocholt)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|