33098 |
naoogstrijf |
gritsel:
gretsǝl (L317p Bocholt),
scharreek:
šarē̜.k (L317p Bocholt),
stoppelenreek:
stǫpǝlǝrē̜k (L317p Bocholt),
stoppelreek:
stǫpǝlrē̜.k (L317p Bocholt)
|
Het stuk gereedschap dat voor het naoogsten wordt gebruikt. Doorgaans doet men dit met de grote houten hark die ook voor het bijeenhalen van het hooi wordt gebruikt. Zie het lemma ''houten hooihark'' (4.2.4) in aflevering I.3. Maar er is ook ander gereedschap voor in omloop, met name een zeer grote hark met een blok van meer dan één meter (tot wel 150 cm) breed en met grote ijzeren tanden, ook wel bosduivel genoemd en ook gebruikt voor het bijeenhalen van bladeren of dennenaalden voor de potstal. Dit laatste benoemingsmotief is bijeengezet in de woordtypen achterin het lemma. In de volgende plaatsen is opgegeven dat men naoogst met de harkmachine (vergelijk het lemma ''hooivergaarmachine'' (4.2.11) in aflevering I.3: L 163, 163a, P 177 (scharmachine: sxē̜ǝrmašen), 195 (idem), Q 121c, 162 en 166 (gritselmachine: gritsǝlmǝšin). In L 164, 265, 290 en 368b is opgegeven dat men naoogst met de houten eg; in L 214, 270, 286 en Q 77 met de houten gaffel. Soms is de constructie van de houten hooihark extra verzwaard om het graanveld na te oogsen; zo is in L 318b, 320c, Q 2 en 2b opgegeven dat de hark twee stelen heeft en in K 357, L 163, 163a, 321 en Q 71 dat er aparte handvaten aan de steel zijn gemonteerd om gemakkelijker te kunnen trekken.' [N 15, 38b en 38c; N 18, 93; JG 1a, 1b, 2c; L 34, 41; monogr.; add. uit N 15, 38a]
I-4
|
25592 |
narijs |
platte rijs:
platǝ rē̜s (L317p Bocholt)
|
Na het bewerken en opmaken van het deeg kan de laatste rijs, de narijs, beginnen. Het deeg moet nog enige tijd rijzen in de bus, het blik, de rijskast, voordat het in de oven geschoven kan worden. Men moet bij de narijs erop leggen dat temperatuur en vochtigheid van de lucht voldoende zijn (Schoep blz. 102). Zowel een te lage als een te hoge temperatuur beïnvloeden het deeg ongunstig, terwijl de vochtigheid van de lucht ook niet te hoog mag zijn. Het verdient aanbeveling de narijs te laten geschieden in een afzonderlijke ruimte, waar men zowel de temperatuur als de vochtigheid van de lucht in de hand heeft. Volgens de informant van L 330 duurt de narijstijd een half uur. [N 29, 39b; N 29, 39a]
II-1
|
33097 |
nascharren, naoogsten |
reken:
rē̜kǝ (L317p Bocholt),
scharren:
šarǝ (L317p Bocholt)
|
De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93]
I-4
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bīǝk (L317p Bocholt)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
25012 |
nauw, eng |
strang:
strang (L317p Bocholt)
|
nauw, eng
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
de puntjes op de i zetten:
é zét sjə péúntsjəz òp tə ĭĕ (L317p Bocholt),
juste:
é wild àlləs sjŭŭst hébbə (L317p Bocholt),
secuur:
zeldz.: van werk
səkéúr (L317p Bocholt)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
20361 |
neef |
jong:
jong (L317p Bocholt),
neef:
neif (L317p Bocholt),
nèf (L317p Bocholt),
nééf (L317p Bocholt)
|
neef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (L317p Bocholt)
|
luize?i
III-4-2
|
21475 |
neger |
donkere, een -:
dónkere (L317p Bocholt),
neger:
neger (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
zwarte, een -:
zwarte (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
nek:
nek (L317p Bocholt),
neͅk (L317p Bocholt),
nɛk (L317p Bocholt)
|
nek [N 10b (1961)] || Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|