e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ontlasting hebben afgaan: aafgōēn (Bocholt) ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)] III-1-1
ontsteking zweer: zwaer (Bocholt), zwering: zwaering (Bocholt) Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik, zweer, (ver)zwering). [N 107 (2001)] III-1-2
onvruchtbare geit steenbok: stē̜i̯nbōk (Bocholt) De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.] I-12
onvruchtbare grond slechte grond: slęxtǝ grōnt (Bocholt) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe kween: kwēn (Bocholt), kwɛ̄n (Bocholt), manse koe: mau̯s ku (Bocholt) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onwaardig onwaardig: ónweirdig (Bocholt) Onwaardig [ónwèèrdig, ónwuurdieg]. [N 96D (1989)] III-3-3
onweersbui donderschoer: ein dòndersjoor (Bocholt), hemelschoer: ein hemelsjoor (Bocholt), hommelschoer: hommelshoer  hóməlšoͅ(ə)r (Bocholt), onweersbijs: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  ein ònwèèrsbi-js (Bocholt) donderbui, onweersbui || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx onweer: onwēͅīr (Bocholt), onweer (onz.).  ónwēͅr (Bocholt), stormweer: stərəmwēīe (Bocholt) onweer [N 22 (1963)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onwel misselijk: miss’l’k (Bocholt), niet goed: neet gooët (Bocholt, ... ), niet lekker: neet lekk’r (Bocholt), niet te goed: neet te gooi (Bocholt), onnozel: onuujz’l (Bocholt) hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)] III-1-2
onze-lieve-heer onze-lieve-heer: slievenheer (Bocholt) Onze Lieve Heer [slievenheer]. [N 96D (1989)] III-3-3