e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pronken spiegelen: Spelling: <`> = sjwa.  speeg`le (Bocholt), stoefen: Spelling: <`> = sjwa.  stòffe (Bocholt) Pronken, prijken. In het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [stoefen, spiegelen, stansen] [N 114 (2002)] III-1-3
pronkveer op een hoed pluim: plūm (Bocholt), pluimpje: ply(3)̄mkə (Bocholt) pronkveer op een hoed [N 25 (1964)] III-1-3
proppenschieter klatspijp: klatspiep (Bocholt), /  klatspie:p (Bocholt), [Bocholt Wb. pag. 90]  klatspie:p (Bocholt), [Met afbeelding].  klatspie:p (Bocholt) / [SND (2006)] || [I.] Houten schiettuig voor kinderen vervaardigd uit vlierenhout. || Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] III-3-2
prostituée hoer: hoer (Bocholt) prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 115 (2003)] III-2-2
provisiekast, etenskast voorraadkast: vy(3)̄rrōͅtkas (Bocholt) voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)] III-2-1
pruik pruik: Spelling: <`> = sjwa.  pruu:k (Bocholt) Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)] III-1-3
pruim pruim: proem (Bocholt), prûm (Bocholt), reine claude (fr.): sappige, kleine paarse of groene pruim  ringeluut, rigluut (Bocholt) [ZND 34 (1940)]pruim || pruim, soort I-7
pruimen pruimen: met stoottoon  prûme (Bocholt) pruimtabak kauwen III-2-3
prutsen frotselen: frotselen (Bocholt, ... ), frutselen: frutselen (Bocholt), futselen: futselen (Bocholt), klongelen: cf. WNT VII-2 s.v. "klungelen - klongelen  klòngele (Bocholt), kloten: zie ook gekluut och, de kluuts mè wat aan  klute (Bocholt), knoeien: knuje (Bocholt), potteren: Di-j twiê auw sikkelèèrkes zitte doa mè wat te pottere; mar.: cf. eng. "potter  pottere (Bocholt), prutsen: prutsen (Bocholt), z. ook pottere Waat zuidste nog langer zitte te pritse: de piks later toch niks möt  pritse (Bocholt), verkloten: Kliêtsje, dich verkluuts al di-jen ti-jd aan di-j prulle van niks  verklute (Bocholt) Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || met nietige bezigheden zijn tijd doorbrengen || nogal sukkelachtig tewerkgaan || ondeugelijk (of onvoldoende) werk, verrichten, klooien || prutsen, broddelen || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] || slordig of/en slecht te werk gaan || verknoeien, verklungelen III-1-4
prutser klommelaar: klòmmelèèr (Bocholt), kloot-me-vee: nûw zi-jn vruiw gestorven is, zitsj dèèn erme kluutmevee doa hiêl allein te pottere  kluutmevee (Bocholt), potteraar: potterèèr (Bocholt), sukkelaar: sigkelèèr(ster) (Bocholt) klungelaar, onhandig wezen || lantefanter, treuzelaar, onhandigaard, die veel meer tijd nodig heeft dan normaal om iets af te werken || sukkelaar, onhandig iemand || wat, oorspronkelijk een minder bekwame kok betekende III-1-4