e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slingeren slingeren: sleŋǝrǝ (Bocholt) Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.] II-6
slip slip: humslup (Bocholt), Spelling: <`> = sjwa.  slup (Bocholt) Afhangend einde van een kledingstuk [slip, klamp] [N 114 (2002)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] III-1-3
slip-over pullover: pelover (Bocholt) slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3
slobkous slobkous: sloͅpkoͅusə (Bocholt) voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
sloffen klossen: klosse (Bocholt), schroevelen: sjroef’le (Bocholt), sloffen: slòffe (Bocholt) Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2
slok slok: slòk (Bocholt) kleine hoeveelheid drank III-2-3
slokdarm slokdarm: slokdeͅrm (Bocholt) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) bef: een pejoratieve benaming Doa stong (of sting) zuu ein witte bef achter den tuug. Is mich di-j auw bef nûw uich nog manzeek gewure  bef (Bocholt), klamot: Di-j klemos kos bèter wat poetsen en stòf vège  klemos (Bocholt), lodder: (afgeleid van lomp, lor of prul) BW. lodderechtig: Di-j leipt er uich mè lodderechtig bi-j  lodder (Bocholt), tooi: Is mich det ein vûl tuuj  tuuj (Bocholt) klamot, slonzig vrouwmens || loeder of wat slonzige vrouw || slons, slet || slonzige vrouw III-1-4
sloothak, slootzeis doornenzeissie: dø̄.rǝzęi̯si (Bocholt) Hak of zeis waarmee men sloten en beken maait en schoonmaakt. [JG 1a, 1b; N 14, add.; N 18, add.] I-8
slootjespringen slootspringen: sloeët springe (Bocholt) slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen] [N 112 (2006)] III-3-2