34182 |
aanmelken |
aanmelken:
anmɛlkǝ (L317p Bocholt)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
28929 |
aanmeten |
(de) maat pakken:
mǭt pakǝ (L317p Bocholt)
|
Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a]
II-7
|
21488 |
aanranden |
aanranden:
aanranden (L317p Bocholt),
ānranən (L317p Bocholt)
|
aanranden [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
32776 |
aanspanningspunt, kam van de eg |
klink:
kle.ŋk (L317p Bocholt
[(aan de onkruideg)]
)
|
Het vooreinde, de kam of een ander onderdeel van de eg, waaraan de egketting of de trekhaak daarvan bevestigd wordt. Zie de afb. 57 en 58. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 156a + b; monogr.]
I-2
|
18887 |
aanstaan |
aanstaan:
Det steit ⁄m aan (L317p Bocholt),
Det steit-tem aan (L317p Bocholt),
Dèt zallem aanstôen (L317p Bocholt),
gaden:
Det gaaitj h⁄m (L317p Bocholt),
Det gaaitsj hèm (L317p Bocholt),
Dèt zallem gaaien (L317p Bocholt)
|
Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
34148 |
aanstieren |
aanstieren:
anstērǝ (L317p Bocholt)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|
23968 |
aanstoot |
ergernis:
ergernis (L317p Bocholt)
|
Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23015 |
aantikken bij het krijgertje spelen |
deraanmaken:
traanmake (L317p Bocholt)
|
Aantikken bij spel.
III-3-2
|
33895 |
aanwassen op de tanden |
angelen:
aŋǝlǝ (L317p Bocholt),
haken:
hø̜k (L317p Bocholt)
|
Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91]
I-9
|
22783 |
aap |
aap:
aap (L317p Bocholt),
einen aap (L317p Bocholt)
|
Aap. [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|