e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
suikerbiet suikerkroot: sykǝrkrūǝt (Bocholt), sǫkǝrkrūǝt (Bocholt) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikerbrood suikermik: so.kərmek (Bocholt), so.kərmik (Bocholt) brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] III-2-3
suikerklontje suiker: Gewuunlik pak ich geine sòkker inne koffie  sòkker (Bocholt) suikerklontje III-2-3
suikeroom suikernonk: sòkkernònk (Bocholt), sókernónk (Bocholt) Een ongetrouwde oom, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikeroom, suikeren oom) [N 115 (2003)] || suikeroom III-2-2
suikertante suikertant: sókertant (Bocholt), suikertantje: sòkkertentsje (Bocholt) Een ongetrouwde tante, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikertante, suikeren tante) [N 115 (2003)] || suikertantje III-2-2
suisse suisse (fr.): swies (Bocholt) De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
suizen van de oren tuiten: tūtə (Bocholt) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
sukkelen op de sukkel zijn: oppe sukk’l zeeën (Bocholt), oppesukk’l (Bocholt) Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)] III-1-2
syfilis druiper: druip’r (Bocholt), sief: sieëf (Bocholt) Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte, syfilis). [N 107 (2001)] III-1-2
taai stuk vlees leren lap: ein lère lap (Bocholt), leren thijs: eine lèren Ti-js (Bocholt), taai: tej (Bocholt), det is mè tejje keddel  tej (Bocholt) een stuk taai vlees of gebak || een taai stuk vlees of gebak || ongaar || taai III-2-3