24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blomən (L317p Bocholt),
bloom (L317p Bocholt),
bloemetje:
bleemke (L317p Bocholt),
roos:
ruus (L317p Bocholt)
|
bloem || bloem, dim. || bloem, roos || bloemen [RND]
III-4-3
|
25543 |
bloem mengen |
half en half:
hǭwf en hǭwf (L317p Bocholt)
|
De verschillende soorten bloem die de bakker koopt, gaat hij mengen met het doel een zo goed mogelijk product te verkrijgen. Hij meleert de verschillende soorten bloem in bepaalde verhoudingen. Dit kan het beste gebeuren in de z.g.n. meleermachine. Men kan niet zo maar de verschillende bloemsoorten bij elkaar storten. Moet men met de hand mengen, dan is vereist de verschillende soorten eerst door elkaar te mengen. Stort men de bloem in de deegmachine , dan moet men deze enkele minuten laten draaien, waardoor men de soorten voldoende mengt (Schoep blz. 38)
II-1
|
25528 |
bloem van zeer harde, droge tarwekorrels |
tarwebloem:
tɛrfblōm (L317p Bocholt)
|
Over het algemeen kan men zeggen dat harde tarwe buitenlandse tarwe is en inlandse tarwe zachte (Schoep blz. 7). [N 29, 15a]
II-1
|
33611 |
bloementuin |
bloemenhofje:
bloomenheufke (L317p Bocholt),
tuin:
toenp (L317p Bocholt)
|
[Willems (1885)]bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bot:
bot (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
knop:
knop (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
25540 |
bloemkuip |
bloemkar:
blōmkār (L317p Bocholt)
|
De kuip waarin de bloem bewaard wordt. [N 29, 17]
II-1
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅtjə (L317p Bocholt)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21510 |
blussen |
blussen:
blussen (L317p Bocholt)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17881 |
bluts |
bluts:
bluts (L317p Bocholt),
dompel:
dump’l (L317p Bocholt)
|
Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutsen (L317p Bocholt)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|