34290 |
vertuieren |
voorttuieren:
vūrttȳrǝn (L317p Bocholt)
|
Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.]
I-11
|
21653 |
vervaldag |
sint-andries:
ps. omgespeld volgens Frings.
sent andrēs (L317p Bocholt),
vervaldag:
ps. omgespeld volgens Frings. Onder de a (van "...va\\l...") staat nog een rondje; dit heb ik niet meegenomen in de omspelling. Misschien bedoelt invuller een "a met een rondje erboven"(en dus omgespeld: a)?
vərva(ə)ldāx (L317p Bocholt)
|
betaaldag, jaarlijkse ~ bij de notaris [bamis?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18815 |
verwachting |
verlaat:
Wi-j ich zaag det dèèn andere zuu wi-jd viêrop laag, waas mötein mi-jn hiêl verloat op de iêverwinning noa de moan
verloat (L317p Bocholt)
|
hoop, verwachting
III-1-4
|
19779 |
verwarmen, stoken |
stoken:
stuke (L317p Bocholt)
|
stoken
III-2-1
|
24497 |
verwelken |
verwelken:
verwelken (L317p Bocholt)
|
verwelken [ZND m]
III-4-3
|
23312 |
vespers |
vespers (<lat.):
vespers (L317p Bocholt)
|
De op grote feesten gehouden namiddagdienst waarin door het koor psalmen worden gezongen: de vespers, de vesper. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
kammezool (L317p Bocholt),
wambuisje:
wēimiskə (L317p Bocholt)
|
herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
18533 |
vestzakje |
wambuismaaltje:
wemesmeilke (L317p Bocholt)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30928 |
veter |
nestel:
nestǝl (L317p Bocholt)
|
Koord of smal gevlochten band door de ogen van de schoenen geregen, om de kleppen naar elkaar toe te halen en te bevestigen. Het kan van leer of van een andere stof gemaakt zijn. Volgens de informant van P 219 is de staartel breder dan de nestel. [N 60, 27a; N 60, 27b; L 5, 14; Wi]
II-10
|
19766 |
vetkaars |
roetkaars:
rootkars (L317p Bocholt)
|
vetkaars
III-2-1
|