33867 |
vocht afscheiden |
rijzen:
rizǝ (L317p Bocholt)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
25614 |
vocht waarmee het brood wordt gewassen |
water:
water (L317p Bocholt)
|
Op grond van de vraagstelling in N 29, 51 ("Waarmee wordt het brood, nadat het uit de oven is gehaald, gewassen?") vielen de antwoorden uiteen in benamingen voor een "vloeistof" en benamingen voor "borstel" of "lap". De opgaven zijn daarom gesplitst in twee lemmata. Het opgegeven woordtype "aardappelmeel" is niet opgenomen, omdat het op een vaste substantie duidt. Volgens de informant van Q 187a bestaat de "wieks" uit water en zetmeel. [N 29, 51]
II-1
|
18217 |
vod |
lap:
lap (L317p Bocholt),
lommel:
lommel (L317p Bocholt),
vod:
vod (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt,
L317p Bocholt)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
voddenkramer:
iemand die van deur tot deur de vodden bijeenhaalt is een voddenkriemer
voddenkriemer (L317p Bocholt),
leurder, bv. voddenkriemer
voddenkriemer (L317p Bocholt),
voor vodden man, voddenkremer
voddenkremer (L317p Bocholt),
voddenvent:
ps. omgespeld volgens Frings.
voͅdəveͅnt (L317p Bocholt)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)] || Kramer. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33229 |
voederbieten |
bieten:
bīǝtǝ (L317p Bocholt),
kroten:
krūǝtǝ (L317p Bocholt)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeden:
vōi̯ǝn (L317p Bocholt)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
33268 |
voederwikke |
wikke(n):
wekǝ (L317p Bocholt)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|
20483 |
voedsel |
eten:
èten (L317p Bocholt),
spijs:
algemeen woord Den Hiêr zi-j dank,/ viêr spi-js en drank
spi-js (L317p Bocholt),
voedsel:
voodsel (L317p Bocholt)
|
eten (znw.) [ZND 44 (1946)] || het eten || voedsel
III-2-3
|
34280 |
voer |
voer:
fū.r (L317p Bocholt),
vōr (L317p Bocholt)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24267 |
voeren |
voeren:
vōrǝ (L317p Bocholt)
|
Het aanbrengen van voering. [N 62, 18b; Gi 1.IV, 28; MW]
II-7
|