21484 |
werk (zn.) |
0-arbeid:
het woord is nogal vero. voor het moderne werk
erbed (L317p Bocholt),
0-travaux (fr.):
Fr. travaux
travo (L317p Bocholt),
werk:
werk (L317p Bocholt)
|
arbeid || Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)] || het werk, of de werf
III-3-1
|
25569 |
werkbank |
bank:
baŋk (L317p Bocholt),
kneedbank:
knē̜jbaŋk (L317p Bocholt)
|
De bank waarop men het deeg voor verdere bewerking legt na de bewerking in de trog. Tussen de werkbank en de werktafel (zie het lemma ''werktafel'') zal het verschil doorgaans niet zo groot zijn geweest. [N 29, 30a; N 29, 105e: monogr.] || De werkbank of tafel waarop de bolrijs plaatsvindt. [N 29, 35b]
II-1
|
18280 |
werkdaagse hoed |
`s werkeldaagse hoed:
zwerkeldaagsche hood (L317p Bocholt)
|
mijn werkdaagse hoed [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
21486 |
werkdag |
werkeldag:
zwerkeldaagsche hood (L317p Bocholt),
werkendag:
⁄s werkedaagse kleijer (L317p Bocholt)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] || mijn werkdaagse hoed [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
21604 |
werkdag, weekdag |
werkeldag:
werkel.dag (L317p Bocholt)
|
werkdag [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
waerkə (L317p Bocholt)
|
werken [RND]
III-3-1
|
33336 |
werken op de boerderij |
labeuren:
labø̄rǝ (L317p Bocholt),
schommelen:
šomǝlǝ (L317p Bocholt)
|
Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c]
I-6
|
18574 |
werkkleren |
oude kleren:
Spelling: <`> = sjwa.
auw kleij`r (L317p Bocholt),
werkkleren:
Spelling: <`> = sjwa.
wèër`kkleij`r (L317p Bocholt)
|
Werkkleren. De kleren die men draagt als men klusjes doet. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18305 |
werkschoen |
ploegschoen:
plōXšoon (L317p Bocholt),
vaarschoen:
vārsoon (L317p Bocholt)
|
ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25570 |
werktafel |
tafel:
tǭfǝl (L317p Bocholt)
|
De tafel waarop men het deeg voor verdere bewerking legt na de bewerking in de trog. [N 29, 30a; monogr.]
II-1
|