33771 |
bosje haren aan de bovenlip |
snor:
snǫr (L317p Bocholt)
|
Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24]
I-9
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (L317p Bocholt)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
het achterste voor [eggen]:
t axtǝrstǝ vø̜r (L317p Bocholt),
stomp [eggen]:
sto.mp (L317p Bocholt)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
19585 |
bot mes |
kwakvorsenslachter:
kwakvoͅrsəslaxtər (L317p Bocholt),
viggel:
vigkel (L317p Bocholt)
|
bot mes; inventarisatie schertsende benamingen (puitevilder, pierelubberke); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || een bot mes
III-2-1
|
34258 |
boter |
boter:
būtǝr (L317p Bocholt),
būǝtǝr (L317p Bocholt),
botter:
butǝr (L317p Bocholt),
bytǝr (L317p Bocholt)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
bobbes:
Gèèf mich mè eine bòbbes möt wat sjruup erop Bruudskuub bracht bruud van hûs tot hûs; wèèrde doaviêr al ins Bòbbeskuub geneemd
bòbbes (L317p Bocholt),
boterham:
Syst. Frings
būtəram (L317p Bocholt),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
booterham (L317p Bocholt),
būətram (L317p Bocholt)
|
boterham [ZND 32 (1939)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
Syst. Frings
bam (L317p Bocholt),
bob:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bob (L317p Bocholt)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] || Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
boterham met kaas:
Syst. Frings
būtəram meͅt ki(ə)s (L317p Bocholt)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20832 |
boterham met stroop |
siroopse boterham:
sjruupse buterham (L317p Bocholt)
|
boterham met stroop
III-2-3
|
20715 |
boterham met vet |
boterham met vet:
Syst. Frings
būtəram meͅt ˃vɛt (L317p Bocholt)
|
Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|