21305 |
buurten |
uchteren:
get uchteren goun (L317p Bocholt)
|
Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
nabuur:
naber (L317p Bocholt)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33215 |
c. geheel houten riek |
vruchtengaffel:
vrøxtǝgafǝl (L317p Bocholt)
|
Een riek met brede platte tanden die onder tegen het blok zijn gespijkerd, om bladeren (of schillen van dennebomen, zoals door de zegsman aangegeven) bijeen te scharrelen, bijv. voor de potstal, of om kwetsbare vruchten, zoals peulen, op te scheppen. [N 18, 32]
I-5
|
22411 |
caleidoscoop |
kijkbus:
kie:kbus (L317p Bocholt)
|
een kijker die eenvoudige daarin gelegde kleurige voorwerpjes veelvoudig weerspiegelt en zo regelmatige bij de geringste beweging telkens afwisselende figuren vertoont [caleidoscoop, kijkbus] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
23398 |
calvarieberg op het kerkhof |
calvariegroep:
calvariegroep (L317p Bocholt)
|
De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18654 |
cape |
omhanger:
ómhangər(kə) (L317p Bocholt)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
kap:
kap (L317p Bocholt),
kapje:
kepke (L317p Bocholt)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22534 |
carambole add. |
kameren (ww.):
kaam`re (L317p Bocholt)
|
het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18067 |
cariës |
rotte tanden:
rotte tan (L317p Bocholt)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22439 |
carnavalsoptocht |
stoet:
stoet (L317p Bocholt)
|
de optocht met carnaval [cavalcade] [N 112 (2006)]
III-3-2
|