e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
singel voor de paardedeken gord: jȳt (Bocholtz) Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92] I-10
sint-jansbloem heksenkruid: heksekroet (Bocholtz) Sint-Janskruid. III-3-2
sint-jozefaltaar jozefaltaar: jozefaltaor (Bocholtz) Het (zij)altaar dat is toegewijd aan de H. Jozef en waarop of waarboven zijn beeltenis zich bevindt [St.Jozef-altaar]. [N 96A (1989)] III-3-3
sintel krei: kreien (Bocholtz) Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)] III-2-1
sinterklaas sinterklaas: tsinterkloas (Bocholtz), tsinterkloaës (Bocholtz) 6 december, Sint Nicolaas, Sinterklaas [tsinterkloaës]. [N 96C (1989)] || Sinterklaas. III-3-2
sjees sjees: šēs (Bocholtz) Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr] I-13
sjerp sjerp: sjerp (Bocholtz) sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)] III-1-3
slaan houwen: how diech um de oerə (Bocholtz), slaan: bōnt ɛn blāuw jəsjlāgə (Bocholtz), šlò:ə (Bocholtz) bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)] III-1-2
slaapmuts slaapmuts: schlaofmutsj (Bocholtz), wimpelmuts: wempelmutsj (Bocholtz) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje slabbertje: schjläbbertje (Bocholtz), zeverlap: zeeverlap (Bocholtz, ... ) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2