24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kwiksjtätsje (Q211p Bocholtz)
|
kwikstaart, wit [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
20620 |
wittebrood |
weg:
Syst. Veldeke
wek (Q211p Bocholtz)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
joosdeg (Q211p Bocholtz)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)]
III-4-4
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
gebroken gebit:
jǝbrǭxǝ jǝbes (Q211p Bocholtz)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
23918 |
wonderen doen |
wonderen doen:
wóngere doeë (Q211p Bocholtz)
|
Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22722 |
woonwagen |
woonwagen:
woeënwaan (Q211p Bocholtz)
|
Woonwagen.
III-3-2
|
34202 |
wormbulten |
knoden:
knø̄ (Q211p Bocholtz)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
22430 |
worstelen |
ringen:
rienge (Q211p Bocholtz)
|
Worstelen.
III-3-2
|
20709 |
worstenbroodje |
broodje met worst:
Syst. Veldeke
brödje mit woesj (Q211p Bocholtz)
|
Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
wortelen (mv):
wōtsǝlǝ (Q211p Bocholtz)
|
[N 27, 9c]
I-8
|