18342 |
zool van een schoen |
zool:
zoal (Q211p Bocholtz)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (Q211p Bocholtz)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zōts (Q211p Bocholtz)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zuchs (Q211p Bocholtz),
zuute (Q211p Bocholtz)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
soege (Q211p Bocholtz),
zoege (Q211p Bocholtz)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuurbranden, het -:
soerbrenne (Q211p Bocholtz),
t soerbrenne (Q211p Bocholtz),
zoerbrenne (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
zuurmoes:
zoermos (Q211p Bocholtz)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)]
I-7
|
20336 |
zuster |
begijn:
bejing (Q211p Bocholtz),
schwester (du.):
sjwestər (Q211p Bocholtz),
zuster:
zustər (Q211p Bocholtz)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2, III-3-3
|
20626 |
zuurdeeg |
zuurdesem:
zurdēsǝm (Q211p Bocholtz)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
zuurdesem:
Syst. Veldeke
zoerdeesem (Q211p Bocholtz)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|