18689 |
duimeling |
lommeltje:
lumeltje (Q211p Bocholtz)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23504 |
duitse mis |
duitse zingmis:
duutse zingmès (Q211p Bocholtz)
|
Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23225 |
duivel |
duivel:
der duvel (Q211p Bocholtz)
|
De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21992 |
duiven inkorven |
inkorven:
ikörve (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz)
|
Inkorven van postduiven.
III-3-2
|
22280 |
duiven ringen |
ringen:
ringe (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz)
|
1. Van een ring voorzien (postduiven).
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
duvǝs (Q211p Bocholtz),
duivenslag:
doevesjlaag (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz),
duives:
Sub Simpelvelds doeffes.
doevves (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz)
|
Duivenhok; duiventil. || Duiventil; duivenhok. || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
21993 |
duivenklok |
duivenuur:
doeve-oer (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz)
|
Duivenklok.
III-3-2
|
22014 |
duivenmand |
duivenkorf:
doevekörf (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz)
|
Duivenmand.
III-3-2
|
21970 |
duivenmelker |
duivenpiet:
doevepiet (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz)
|
Duivenmelker.
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
slag:
sjlaag (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz)
|
3. Duiventil.
III-3-2
|