e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholtz

Overzicht

Gevonden: 2628
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eiertikken eieren titsen: eier tietsje (Bocholtz), titsen: tietsje (Bocholtz) Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)] || Paaseieren tikken. III-3-2
eik eik: e:ch (Bocholtz), ex (Bocholtz) eik [DC 04 (1936)], [RND] III-4-3
eikel eikeker: e:chèchəre (Bocholtz, ... ), eikel: exələ (Bocholtz) eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)] III-4-3
eindvoor le(t)ste voor: lɛ ̝tstǝ [voor] (Bocholtz) Dit lemma omvat enkele benamingen die werden opgegeven of door hun algemeenheid bruikbaar konden worden geacht voor zowel de laatste voor in het midden als voor die aan de zijkant van de akker. I-1
eindvoor aan de zijkant reenvoor: rēnvūr (Bocholtz) Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.] I-1
emelt, larve van de langpootmug emelt: Veldeke  emelt (Bocholtz) emelt, larve van de langpootmug, zeer schadelijk wormpje in graan- en grasland [N 26 (1964)] III-4-2
emmer melksemmer: meləxsɛmər (Bocholtz, ... ) emmer van hout [DC 15 (1947)] || emmer van zink of email [DC 15 (1947)] III-2-1
endeldarm aarsdarm: aasjderm (Bocholtz) endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)] III-1-1
engel engel: ingel (Bocholtz) Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)] III-3-3
engelbewaarder schutzengel (du.): schoetsingel (Bocholtz) Een beschermengel, bewaarengel, engelbewaarder, schutsengel. [N 96D (1989)] III-3-3