18041 |
jeuk |
jeuk:
juch (Q211p Bocholtz),
juuch (Q211p Bocholtz)
|
jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
juuche (Q211p Bocholtz),
juùke (Q211p Bocholtz),
kriebelen:
kriebele (Q211p Bocholtz)
|
jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)] || jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
joŏng (Q211p Bocholtz),
joŋ (Q211p Bocholtz)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)]
I-11, III-4-2
|
34025 |
jong van een rund |
jong:
jǫŋ (Q211p Bocholtz)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (Q211p Bocholtz),
kutte:
kytǝ (Q211p Bocholtz)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
jø̜̄sjǝ (Q211p Bocholtz)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitje:
jetjǝ (Q211p Bocholtz),
jētjǝ (Q211p Bocholtz)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pø̜l (Q211p Bocholtz)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (Q211p Bocholtz)
|
jongen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
mens:
miensj (Q211p Bocholtz),
vrijer:
vreər (Q211p Bocholtz)
|
Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|