| 17961 |
schoppen |
schoppen:
schöppe (L269b Boekend)
|
Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 24492 |
schors (alg.) |
boomschors:
boumschors (L269b Boekend)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24721 |
schors van naaldbomen |
boomschors:
boumschors (L269b Boekend)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 33585 |
schorseneer |
schorseneer:
schorseneer (L269b Boekend)
|
Hoe noemt u: schorseneer (scorzonera hispanica - fam. compositae) [N 71 (1975)]
I-7
|
| 19506 |
schotel |
schotel:
bv. vleis
schootel (L269b Boekend)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 19508 |
schoteltje |
schoteltje:
schuttelke (L269b Boekend)
|
schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 17637 |
schouder |
schouder:
schouwers optrekke (L269b Boekend)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17638 |
schouderblad |
schocht:
schug (L269b Boekend)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
| 18679 |
schoudermanteltje |
pelerinetje (<fr.):
pellerienke (L269b Boekend)
|
schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18133 |
schram |
krats:
krats (L269b Boekend),
schram:
schram (L269b Boekend)
|
Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|