| 19376 |
stop, zekering |
zekering:
zekering (L269b Boekend, ...
L269b Boekend)
|
Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (L269b Boekend)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
| 25173 |
stormx |
storm:
unne storm (L269b Boekend)
|
storm, zeer hevige, zekere tijd aanhoudende wind [tempeest] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 17901 |
stoten |
stoten:
stoête (L269b Boekend)
|
Stoten: een schokkende of krachtige duw geven (stoken, stuiken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 19538 |
straatbezem |
harde bezem:
herde bessem (L269b Boekend)
|
bezem, hard, gebruikt voor ruwer werk, zowel binnen- als buitenshuis (harde bezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
streen:
streen (L269b Boekend),
streng:
streng (L269b Boekend)
|
Aantal te samen gedraaide of gewonden bundel draden waarin garen in de handel komt (streng, streen, kluit) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
| 19442 |
strijkijzer |
strijkijzer:
striekiezer (L269b Boekend)
|
Werktuig om linnengoed mee te strijken (strijkijzer, ijzer, strijkbout) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 21093 |
stroef |
sleeuw:
sli teng (L269b Boekend)
|
Stroef, gezegd van de tanden (b.v. na het eten van een zure appel) [N 10B (zj)]
III-2-3
|
| 24852 |
stronk van een struik |
kluit:
klōēt (L269b Boekend),
stronk:
stroonk (L269b Boekend)
|
wortelklomp van een struik [N 27 (1965)]
III-4-3
|
| 33715 |
stronk, boomstronk |
puist:
pūs (L269b Boekend),
stronk:
strōŋk (L269b Boekend)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|