| 34234 |
tweespeen |
tweetoom:
twitōm (L269b Boekend),
tweetop:
twitōp (L269b Boekend)
|
Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66]
I-11
|
| 24495 |
twijg, jonge tak |
vits:
’n wiets (L269b Boekend)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 33597 |
ui, ajuin |
look:
louk (L269b Boekend)
|
Hoe noemt u: de ui (allium cepa - fam. liliaceae) [N 71 (1975)]
I-7
|
| 20758 |
uienpannenkoek |
lookkoek:
Syst. WBD
loukkook (L269b Boekend)
|
Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 33185 |
uiteen poten |
wijd:
wīǝt (L269b Boekend)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|
| 34169 |
uitgeteld zijn |
uitgeteld zijn:
(de koe is) ūtgǝtɛlt (L269b Boekend)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
| 26705 |
uitgeveende grond |
leeg veen:
līx vēn (L269b Boekend)
|
Grond of plek waaruit het veen is weggehaald. [N 27, 18c]
II-4
|
| 17854 |
uitglijden |
uitrutschen (<du.):
oëtroetse (L269b Boekend),
uitschieten:
oëtscheete (L269b Boekend)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 18311 |
uitneembaar frontje |
befje:
befke (L269b Boekend, ...
L269b Boekend),
jabotje (<fr.):
[sic]
sjabooke (L269b Boekend)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 22343 |
uitsliepen |
sliepuit doen:
sliēp oēt doōn (L269b Boekend)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|