| 19636 |
kolengruis |
kolengruis:
koulegrüüs (L269b Boekend)
|
Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
| 19634 |
kolenschop |
kolenschup:
kouleschöp (L269b Boekend)
|
Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
| 33026 |
kolven afstropen |
afbladeren:
āf˱blāi̯ǝ (L269b Boekend)
|
De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22]
I-4
|
| 20764 |
komijnekaas |
komijnekaas:
Syst. WBD
kemeinekiês (L269b Boekend)
|
Komijnekaas (kantert, kemuuniekaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 33606 |
komkommer |
slangkomkommer:
slangkomkommer (L269b Boekend)
|
Hoe noemt u: komkommer [N 71 (1975)]
I-7
|
| 19416 |
kookkachel, fornuis |
fornuis:
fornuus (L269b Boekend)
|
Vierkante kookkachel met een of meer ovens waarop men verschillende dingen tegelijk kan koken, braden of stoven (fornuis, kookkachel, cuissinière) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 19526 |
kookpot |
ketel:
Men beperkt zich tot ketel, pan of pot. Ketel en pot worden ook wel door elkaar gebruikt.
kètel (L269b Boekend),
kookpot:
Men beperkt zich tot ketel, pan of pot. Ketel en pot worden ook wel door elkaar gebruikt.
kaokpot (L269b Boekend)
|
pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
kool:
kōēl (L269b Boekend),
moes:
moos (L269b Boekend),
mooës (L269b Boekend)
|
[N Q (1966)]Hoe noemt u: de kool in het algemeen (kol, kóél, kapp\\s) [N 71 (1975)]
I-7
|
| 21016 |
koolraap |
koolrabie:
koolrabie (L269b Boekend),
voerkoolraap:
voer
voorkoolraap (L269b Boekend)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 33233 |
koolraap (ondergronds) |
koolraab:
kǫlrāp (L269b Boekend)
|
Brassica napus L. subsp. rapifera. Bedoeld is hier de gekweekte knol van de plant met de naam koolzaad. De plant heeft gele bloemen; het vlees van de knol is oranjekleurig; bij sommige variëteiten ook wit. Koolraap stelt minder eisen aan de grond dan bieten. De verbouw is vrij algemeen in Limburg verspreid. De knollen worden vooral als veevoeder gebruikt en dan ingekuild; soms ook werden ze als groente gegeten. Er zijn twee soorten teelt: -onder de grond (hier behandeld); ook wel gewestelijk raapkool of knolraap genoemd of kortweg knol; -boven de grond; ook wel koolraap-boven-de-grond, glaskoolraap of koolrabi genoemd. Vaak is een meervoudsvorm opgegeven naast of in plaats van het enkelvoud; dit is steeds in het lemma aangegeven. Op grond van de laatste medeklinker in deze meervoudsvormen kan als slotmedeklinker van de enkelvoudsvormen eerder een verstemloosde -b dan een -p worden aangehouden. Op een enkel duidelijk tegenvoorbeeld na (meervoud koolrapen) is hier dan ook de spelling -raab aangehouden, in overeenstemming met de spelling -reub. Wanneer is opgegeven dat het woordaccent op de tweede lettergreep ligt is ook dat in het lemma vermeld. Vergelijk ook het lemma Koolzaad. [N 12, 39; N 12A, 3a; JG 1a, 1b, 2c; L 6, 36; monogr.; add. uit N 7, 1b]
I-5
|