| 20479 |
leeftijd, ouderdom |
leeftijd:
dich lups nag herd veur eemus van diene
laeftied (L269b Boekend)
|
U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
| 20953 |
leeg, gezegd van een noot |
leeg:
laege neût (L269b Boekend),
lege noot:
laege neût (L269b Boekend)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
| 30186 |
leemspecie |
spijs:
spīs (L269b Boekend)
|
Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.]
II-9
|
| 34067 |
lege eerste koe |
schot:
sxǫt (L269b Boekend)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
| 33409 |
legnest |
eierbocht:
ęi̯ǝrbox (L269b Boekend)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
| 34147 |
leiden |
laten winnen:
lǭtǝ wenǝ (L269b Boekend),
leiden:
lɛi̯ǝ (L269b Boekend)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
| 19535 |
lemmer |
mets:
mets (L269b Boekend)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 17643 |
lende |
lende:
lingde (L269b Boekend)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17558 |
lenig |
gezwank:
gezwank (L269b Boekend),
lenig:
lenig (L269b Boekend)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 24895 |
lente, voorjaar |
lente:
de lingkte (L269b Boekend)
|
lente [DC 39 (1965)]
III-4-4
|