17817 |
lopen |
lopen:
lǫu̯.pǝ (Q011p Boorsem)
|
Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9
|
19500 |
loper |
loper:
lø̜̄jpǝr (Q011p Boorsem)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
18697 |
losse linnen halsboord |
bandje:
bɛntšə (Q011p Boorsem)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
manchet:
manšɛtə (Q011p Boorsem)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
voerbak:
vōrbak (Q011p Boorsem)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|
30083 |
luchtbel |
lochtbel:
lox˱bɛl (Q011p Boorsem)
|
De luchtbel in de vloeistof van de waterpas. [N 30, 12b; monogr.]
II-9
|
19619 |
lucifer |
stekje:
stɛkskə (Q011p Boorsem, ...
Q011p Boorsem,
Q011p Boorsem),
zwegeltje:
zwēgəlkə (Q011p Boorsem, ...
Q011p Boorsem,
Q011p Boorsem)
|
lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
23217 |
luiden |
luiden:
loei-je (Q011p Boorsem)
|
Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
doek:
dōk (Q011p Boorsem)
|
luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
26325 |
luikapje |
kapje:
kɛpkǝ (Q011p Boorsem)
|
Luifel of apart houten kapje dat bij de standerdmolen bevestigd is boven dat gedeelte van de luias dat naar buiten steekt. Zie ook afb. 66. [N O, 25s; Sche 21]
II-3
|