18686 |
sjerp |
sjerp:
šɛrəp (Q011p Boorsem)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slāi (Q011p Boorsem)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
[Paragraaf: regelmatige werkwoorden].
howwe (Q011p Boorsem),
slaan:
[Paragraaf: onregelmatige werkwoorden].
sloon (Q011p Boorsem),
[Paragraaf: regelmatige werkwoorden].
sloon (Q011p Boorsem)
|
slaan
III-1-2
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slōpməts (Q011p Boorsem)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
halsplagje:
halspleͅkskə (Q011p Boorsem),
zeverlapje:
zeͅivərleͅpkə (Q011p Boorsem)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtǝ (Q011p Boorsem)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
25426 |
slachthout |
kromhout:
krōmpǫwt (Q011p Boorsem)
|
Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b]
II-1
|
25343 |
slachtklaar |
vaardig:
vęrdǝx (Q011p Boorsem)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
vaardig:
vęrdex (Q011p Boorsem)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|
17553 |
slank |
eenspierig:
eispeerig (Q011p Boorsem),
lang uitgeschoten:
lank oetgesjote (Q011p Boorsem),
slank:
slank (Q011p Boorsem)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)]
III-1-1
|