e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijtsel sleet: slēt (Boorsem), slijt: slīt (Boorsem) Datgene wat van de stof of het kledingstuk afslijt. [N 62, 46] II-7
slip slip: øməsløp (Boorsem) hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] III-1-3
slip-over pullover: pølovər (Boorsem) slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3
slipjas pitteleer (<fr.): pittelèèr (Boorsem), pitəler (Boorsem) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || slipjas III-1-3
slipjas: spotnamen batsenzwitser: Van batsen (i.e. dijen) + Zwitser. [! Is dit zwitser of &lt;zwetsen?]  batsezwitsjer (Boorsem) feestelijke herenjas met slippen III-1-3
slobberend geluid maken slobberen: slobǝrǝ (Boorsem) Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34] I-12
slobkous get: gɛtə (Boorsem) voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
sloffen schroevelen: sjroevele (Boorsem), schrompen: Met iets -ook voeten- over de grond sleuren.  sjroempe (Boorsem) Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2
slordig, verkeerd naaien broddelen: brodǝlǝ (Boorsem) [N 62, 25; MW] II-7
sluier hul: (vr.), [sic]  əl (Boorsem) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3