28884 |
speldenkussen |
spangenkussen:
spaŋǝkøsǝ (Q011p Boorsem)
|
Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
spele (Q011p Boorsem)
|
[Spel]: Spelen.
III-3-2
|
22327 |
spelletje |
spelletje:
Sub spel.
spèèlsje (Q011p Boorsem)
|
[Spel]: Spelletje.
III-3-2
|
20165 |
spenen |
spenen:
spīǝnǝ (Q011p Boorsem)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
17719 |
sperma |
zaad:
zaod (Q011p Boorsem)
|
Sperma: het mannelijke zaad (zaad, natuur, sperma, wieks) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
26360 |
spie |
kijl:
kī.l (Q011p Boorsem),
spie/spij:
spe(i̯) (Q011p Boorsem
[(kleinere spie die soms naast de kijl wordt gestoken)]
)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
22401 |
spiertje trekken |
spiertje trekken:
speerke trèkke (Q011p Boorsem)
|
[IJsvermaak]: Strootje trekken.
III-3-2
|
33133 |
spikken |
spikken:
(enkelv)
spek (Q011p Boorsem)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24379 |
spin |
spin:
speͅn (Q011p Boorsem)
|
spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
snurken:
snøͅrəkə (Q011p Boorsem)
|
spinnen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|