30051 |
uitzetplanken |
planken voor het uitzetten:
plaŋkǝ vø̄r ǝt utj˲zētǝ (Q011p Boorsem)
|
De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c]
II-9
|
17699 |
urine |
pis:
[Paragraaf: lichaam]
pis (Q011p Boorsem),
water:
[Paragraaf: lichaam]
water (Q011p Boorsem)
|
urine
III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
[Paragraaf: lichaam]
pisse (Q011p Boorsem),
zeiken:
[Paragraaf: lichaam]
zeike (Q011p Boorsem)
|
urineren
III-1-1
|
34061 |
vaars |
rind:
rɛ.njš (Q011p Boorsem),
rɛi̯t (Q011p Boorsem),
vaars:
vɛ̄s (Q011p Boorsem)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
28963 |
vademen |
(de/een) naald(e) vamen:
dǝ nǭl vēmǝ (Q011p Boorsem)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
oude:
cf. VD s.v. "ouwe"2. oudeheer, vader
ouwə (Q011p Boorsem),
vader:
vader (Q011p Boorsem)
|
vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
schede:
šęi̯ (Q011p Boorsem)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
17822 |
vallen |
vallen:
[Paragraaf: onregelmatige werkwoorden].
valle (Q011p Boorsem)
|
vallen
III-1-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (Q011p Boorsem)
|
[Spel]: Vals spelen.
III-3-2
|
29107 |
valse plooi |
valse plooi:
valsǝ ploj (Q011p Boorsem)
|
Valse plooi of vouw, die er niet hoort. [N 62, 48; MW]
II-7
|