22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foetelèèr (Q011p Boorsem)
|
[Spel]: Valsspeler.
III-3-2
|
20474 |
van hoge afkomst |
van hoge afkomst:
van hoage aafkoms (Q011p Boorsem),
van rijke afkomst:
van rīēkə aafkóóms (Q011p Boorsem)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳ.zǝlǝ (Q011p Boorsem)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
26250 |
vang |
praam:
prām (Q011p Boorsem)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
17824 |
vangen |
vangen:
[Paragraaf: onregelmatige werkwoorden].
vange (Q011p Boorsem)
|
vangen
III-1-2
|
34297 |
varken |
varken:
vɛ.rǝkǝ (Q011p Boorsem)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34327 |
varken met een te hoge rug |
gepokkeld (bijvgl. nmw.):
gǝpokǝlt (Q011p Boorsem)
|
[N 76, 18]
I-12
|
34301 |
varken met hangende oren |
landvarken:
lāntvɛrǝkǝ (Q011p Boorsem)
|
Varken van het ras dat hangende oren heeft. [N 76, 1a]
I-12
|
34302 |
varken met staande oren |
yorkshire:
jǫrǝkšīr (Q011p Boorsem)
|
Varken van het ras dat staande oren heeft. [N 76, 1b]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheut:
šø̄.t (Q011p Boorsem),
scheuteling:
šø̄tǝleŋ (Q011p Boorsem)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|