26809 |
waterlossing |
grub:
grøp (Q011p Boorsem)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
30082 |
waterpas |
waterpas:
wātǝrpas (Q011p Boorsem)
|
Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
18128 |
waterpokken |
windpokken:
wèndpokke (Q011p Boorsem)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33093 |
waterring van de mijt |
deklaag:
dęklǭx (Q011p Boorsem)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
18123 |
waterzucht |
waterzucht:
Niet typisch
waterzuch (Q011p Boorsem)
|
Waterzucht: ziekelijke ophoping van vocht in het onderhuidse weefsel en in de lichaamsholten (zuch(t), het water, waterzuch(t), vocht). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
stöf (Q011p Boorsem)
|
Hoe noemt U: stof in het algemeen [N 62 (1973)]
III-1-3
|
23511 |
weekdienst |
zeswekenmis:
zēsweeke mēs (Q011p Boorsem)
|
Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18166 |
weer genezen |
weer op zijn stokken:
[Paragraaf: leven/gezondheid/ziekte/vermoeidheid].
weer op z`n stekke kome (Q011p Boorsem)
|
genezen
III-1-2
|
17575 |
weerborstel |
borstel:
bø̄stǝl (Q011p Boorsem),
struif:
[Paragraaf: lichaam]
stròf (Q011p Boorsem),
werewas:
[Paragraaf: lichaam]
werewas (Q011p Boorsem)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || weerborstel
I-12, III-1-1
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
weerleegt (Q011p Boorsem),
wēͅrlex (Q011p Boorsem)
|
weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|