18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
sy(3)̄tien (Q011p Boorsem)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
gebuur:
gəbūr (Q011p Boorsem),
nabuur:
naober (Q011p Boorsem),
nouber (Q011p Boorsem)
|
buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
ə wəønt ɛn də gəbūrə (Q011p Boorsem),
nabuur:
he wuent in de noaber (Q011p Boorsem)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
uchteren:
uchteren (Q011p Boorsem)
|
Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
gebuurvrouw:
gəbūrvroͅ.uw (Q011p Boorsem),
nabuurse:
naoberse (Q011p Boorsem)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
18557 |
capuchon |
muts:
məts (Q011p Boorsem)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23062 |
carbid schieten |
klapbus:
Ès te e zwegelke veur t geetsje hils, vluug de(n) dèksel eweg.
klapbösj (Q011p Boorsem)
|
[Jongensspel - oorlog spelen]: Blikken doos met deksel en klein gaatje in bodem, gevuld met karbietgas.
III-3-2
|
18067 |
cariës |
rotte tanden:
ne rotten tand (Q011p Boorsem),
rotte tan höbbe (Q011p Boorsem)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34373 |
castreermes |
bicep:
bisɛp (Q011p Boorsem)
|
Instrument waarmee men castreert. Uit de opgaven blijkt dat dit instrument in de meeste gevallen een scheermes is. De informant van Q 208 (Vijlen) vermeldt dat het scheermes "vroeger" werd gebruikt. [N 76, 46]
I-12
|
33749 |
castreren |
snijden:
sne ̝i̯.ǝ (Q011p Boorsem),
snei̯ǝ (Q011p Boorsem),
snii̯ǝ (Q011p Boorsem),
snīǝ (Q011p Boorsem)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-12, I-9
|