e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

Gevonden: 2513
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bustehouder soutien (fr.): sy(3)̄tien (Boorsem) bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)] III-1-3
buurman gebuur: gəbūr (Boorsem), nabuur: naober (Boorsem), nouber (Boorsem) buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurt geburen: ə wəønt ɛn də gəbūrə (Boorsem), nabuur: he wuent in de noaber (Boorsem) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurten uchteren: uchteren (Boorsem) Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw gebuurvrouw: gəbūrvroͅ.uw (Boorsem), nabuurse: naoberse (Boorsem) buurvrouw [ZND 22 (1936)] III-3-1
capuchon muts: məts (Boorsem) capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)] III-1-3
carbid schieten klapbus: Ès te e zwegelke veur t geetsje hils, vluug de(n) dèksel eweg.  klapbösj (Boorsem) [Jongensspel - oorlog spelen]: Blikken doos met deksel en klein gaatje in bodem, gevuld met karbietgas. III-3-2
cariës rotte tanden: ne rotten tand (Boorsem), rotte tan höbbe (Boorsem) Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)] III-1-2
castreermes bicep: bisɛp (Boorsem) Instrument waarmee men castreert. Uit de opgaven blijkt dat dit instrument in de meeste gevallen een scheermes is. De informant van Q 208 (Vijlen) vermeldt dat het scheermes "vroeger" werd gebruikt. [N 76, 46] I-12
castreren snijden: sne ̝i̯.ǝ (Boorsem), snei̯ǝ (Boorsem), snii̯ǝ (Boorsem), snīǝ (Boorsem) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11, I-12, I-9