18256 |
handschoen |
haas:
hawsj (Q011p Boorsem),
vingerhaas:
viŋəraušə (Q011p Boorsem)
|
handschoen || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19901 |
handvat |
handhaaf:
a.ndof (Q011p Boorsem),
handvat:
a.nt˲vat (Q011p Boorsem)
|
Achterste deel van elke der twee kruiwagenberries, waar uitsparingen in het hout een betere greep op de berries mogelijk maken. [JG 1a; JG 1b; monogr.]
I-13
|
29938 |
handvat van de troffel |
handvat:
hant˲vat (Q011p Boorsem)
|
Het handvat van de troffel kan in hout of kunststof zijn uitgevoerd. [N 30, 7c; monogr.]
II-9
|
33006 |
handvol -bij het zaaien |
handvol:
a.mfǝl (Q011p Boorsem)
|
Strikt genomen lopen twee begrippen dooreen: de handvol zaaigoed die de zaaier telkens uit het zaaikleed of de zaaibak neemt om deze uit te strooien, en de hoeveelheid die men, dan vaak met twee handen tegelijk, op kan nemen om de zaaibak te vullen; dit laatste is eigenlijk grob of hoopsel; wanneer beide woorden werden opgegeven, is bij het laatste type opgenomen dat het om twee handen gaat. Ontegenzeglijk wordt grob ook gebruikt voor de handvol bij het zaaien. Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a, 1b; Wi 51; monogr.]
I-4
|
33147 |
handzeef |
zeef:
zē.f (Q011p Boorsem)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
17811 |
hangen |
hangen:
[Paragraaf: onregelmatige werkwoorden].
hange (Q011p Boorsem)
|
hangen
III-1-2
|
25147 |
hard waaien |
boezen:
buzə (Q011p Boorsem)
|
hard waaien [boezen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33684 |
harde, lastige grond |
taaie leem:
tęjǝ lęi̯m (Q011p Boorsem)
|
Harde, zware grond die moeilijk te bewerken is. [N 27, 33; R 3, 6; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
18036 |
hardlijvigheid, hardlijvig (zijn) |
niet kunnen afgaan:
neet kenne aafgoon (Q011p Boorsem),
niet kunnen gaan:
neet kenne goon (Q011p Boorsem),
verstopt:
verstop zin (Q011p Boorsem)
|
Constipatie: verstopping, hardlijvigheid (verstopping, verstopt, hardlijvigheid, niet kunnen afgaan). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
30151 |
hardsteen |
graniet:
grǝnit (Q011p Boorsem),
helle brik:
hɛlǝ brek (Q011p Boorsem)
|
Grijsblauwe kalksteen die wordt gebruikt voor stoepen, trappen, vloeren, dorpels en trottoirbanden. De term 'arduin' wordt meestal gebruikt voor hardsteen die uit België afkomstig is. Hardsteen in gepolijste vorm is ook wel onder de naam 'graniet' bekend. De 'Naamse steen' is een harde, blauwe kalksteensoort, afkomstig uit groeven uit de omgeving van Namen die vaak wordt gebruikt voor dorpels. Hij is in kwaliteit vergelijkbaar met de 'Luikse steen'. Volgens de invuller uit L 270 werd de Naamse steen ook gebruikt voor plavuizen. [N 30, 55c-g; N 30, 56; monogr.]
II-9
|