e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

Gevonden: 2513
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huif van de huifkar huif: ūf (Boorsem) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar huifkar: ūfkar (Boorsem) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huismus, mus mus: møͅš (Boorsem) mus [ZND 01 (1922)] III-4-1
huisweide wei: wei}* (Boorsem) I-7
huiszegen huiszegen: énne hōēszege (Boorsem), pauszegen: pāūszege (Boorsem) De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)] III-3-3
huiveren rijderen: rijərə (Boorsem, ... ), [Paragraaf: leven/gezondheid/ziekte/vermoeidheid].  ri-jjere (Boorsem), schuiveren: [Paragraaf: leven/gezondheid/ziekte/vermoeidheid].  sjoevere (Boorsem), [Paragraaf: regelmatige werkwoorden].  sjoevere (Boorsem) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] || rillen || rillen van koorts of kou III-1-2
hul hul: höl (Boorsem) rouw- of bruidsluier [hul] III-1-3
huppelen huppelen: huppele (Boorsem) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)] III-1-2
huurhuis gehuurd huis: gəø͂ͅrtūs (Boorsem) huurhuis [ZND 27 (1938)] III-2-1
huurpenning godsalder: WNT: heller - vaak, in jonger vorm, helder -, Mhd., nhd., mnl. heller. Oorspronkelijk eene Duitsche munt, benoemd naar Hall in Zwaben (verg. daalder de waarde was die van 1/2 of ongeveer 1/3 penning.  gôôdsalder (Boorsem) Hoe noemt men de huurpenning (geldstuk door boeren aan dienstpersoneel gegeven bij t huren)? [ZND 16 (1934)] III-3-1