| 33393 |
varkenstrog |
trog:
trūx (Q096a Borgharen)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
| 20646 |
varkensvet |
smout:
smaut (Q096a Borgharen),
vet:
vèt (Q096a Borgharen)
|
reuzel [SGV (1914)] || smout [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 18427 |
vaste boord |
bandje:
bensje (Q096a Borgharen),
kraagje:
ei"dof
kreigske (Q096a Borgharen)
|
kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 34272 |
vaste uitwerpselen |
krissetjes:
kresǝkǝs (Q096a Borgharen),
schapenkeutelen:
sxǭpǝkø̄tǝlǝ (Q096a Borgharen),
šǭpǝkø̄tǝlǝ (Q096a Borgharen),
stront:
stront (Q096a Borgharen),
varkensstront:
vɛrkǝsstront (Q096a Borgharen)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
| 33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (Q096a Borgharen)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
| 22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vastelaovend (Q096a Borgharen)
|
Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 23332 |
vastendag |
vasteldag:
vesteldag (Q096a Borgharen)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 23331 |
vastentijd |
vasten:
vaste (Q096a Borgharen)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 34266 |
vee |
vee:
vi (Q096a Borgharen)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 34269 |
vee fokken |
optrekken:
optrękǝ (Q096a Borgharen)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|