18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
h... (Q096a Borgharen),
hood (Q096a Borgharen)
|
hoed [SGV (1914)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
kachelpijp:
kachelpīēp (Q096a Borgharen)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (Q096a Borgharen)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
18624 |
hoedenspeld |
hoedenspang:
hootesjpang (Q096a Borgharen)
|
speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33804 |
hoef |
hoef:
hōf (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
nutstal (Q096a Borgharen)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (Q096a Borgharen)
|
hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|
17763 |
hoektand |
hoektand:
hōktānd (Q096a Borgharen),
oogtand:
òùgtânt (Q096a Borgharen)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
reip (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
hoepel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
reipe (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepelen [SGV (1914)]
III-3-2
|