33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (Q096a Borgharen)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
līxtǝ (Q096a Borgharen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
stevel:
stievel (Q096a Borgharen)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
kapstevel:
kapstievel (Q096a Borgharen),
stevel:
sjtievele (Q096a Borgharen)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)] || laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18374 |
laarzenschacht |
schacht:
sjach (Q096a Borgharen)
|
schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18304 |
lage herenschoen, molière |
lage schoen:
lieg sjoon (Q096a Borgharen)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32447 |
lage klomp |
platte klomp:
platǝ [klomp] (Q096a Borgharen)
|
Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.]
II-12
|
18377 |
lage klomp? |
platte klomp:
platte kloomp (Q096a Borgharen)
|
klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18351 |
lakschoen |
lakschoen:
laksjoon (Q096a Borgharen)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18147 |
lam |
lam:
lam (Q096a Borgharen),
lamp (Q096a Borgharen),
lām (Q096a Borgharen),
lāmp (Q096a Borgharen),
lammetje:
lɛmkǝ (Q096a Borgharen),
lɛmǝkǝ (Q096a Borgharen),
lemmen:
lɛmǝ (Q096a Borgharen),
schaapje:
sxǭpkǝ (Q096a Borgharen),
šø̜pkǝ (Q096a Borgharen)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|