21661 |
halen en betalen |
afhalen:
ps. omgespeld volgens Frings.
də wōͅr ōͅfhōͅlə (Q156p Borgloon),
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "#"moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "#"omgespeld.
oͅ~fhoͅai̯lə (Q156p Borgloon)
|
Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34027 |
halfbloed |
ingeschreven koe:
īngǝšrēi̯vǝ [koe] (Q156p Borgloon)
|
Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b]
I-11
|
18713 |
halfhemd |
borstlap:
bōͅslḁp (Q156p Borgloon),
devant (fr.):
dəvḁ̄ (Q156p Borgloon),
plastron (fr.):
plastron (Q156p Borgloon)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
botje:
beutjes (Q156p Borgloon),
bottinetje:
botinəkəs (Q156p Borgloon)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18651 |
halfhoge pet met opstaand bovenstuk |
lage zijden:
leͅix zājə (Q156p Borgloon)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het halfhoge model {afb} [lage zeje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
spier:
spī.r (Q156p Borgloon),
spīǝ.r (Q156p Borgloon)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
32315 |
halsband |
halsband:
halsband (Q156p Borgloon)
|
De band die aan beide kanten van een vat tussen kopband en buikband wordt aangebracht. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ.' [N E, 22b; N E, 42]
II-12
|
33927 |
halster |
halsriem:
halsrī.m (Q156p Borgloon),
halster:
hęlstǝr (Q156p Borgloon),
hɛlstǝr (Q156p Borgloon),
kopstuk:
kǫpstø̜k (Q156p Borgloon),
lijn:
lai̯n (Q156p Borgloon)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
21541 |
halve frank |
halve frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
ənə haləvə fraŋ (Q156p Borgloon),
ənə zelvərə haləvə fraŋ (Q156p Borgloon)
|
oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] || wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21434 |
halve gulden |
halve gulden:
ps. omgespeld volgens Frings.
halve-gələ (Q156p Borgloon)
|
halve gulden, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|