e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huig lis: lis (Borgloon) Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, lel(ke), ziel). [N 106 (2001)] III-1-1
huilen (van droefheid) grijnzen: grenzaə (Borgloon) Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)] III-1-4
huis, woning huis: hō.s (Borgloon), hō.əs (Borgloon) huis [ZND 01 (1922)], [ZND 34 (1940)] III-2-1
huisakker blok: blǫk (Borgloon), winning: węniŋ (Borgloon) Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.] I-8
huishouden gedoen: gədun (Borgloon), huishoud: hō.shā (Borgloon), huishouden: hou̯shāə (Borgloon) Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)] III-2-1
huisjesslak karakol: karrekol (Borgloon) slak, huisjesslak [ZND 06 (1924)] III-4-2
huismus, mus korenmus: ku.rmøͅ.is (Borgloon), mus: mēūs (Borgloon), mø̄y.s (Borgloon), Frings  mø͂ͅi̯s (Borgloon), møͅi̯s (Borgloon), straatmus: stroͅ:ətmøͅ.is (Borgloon) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vlieg (Borgloon) vlieg [Willems (1885)] III-4-2
huisweide bleek: blēi̯ək (Borgloon), bleͅi̯k (Borgloon) I-7
huiszwaluw huiszwalver: Frings  hoəsweͅləvər (Borgloon), hoͅai̯zweͅlvər (Borgloon) huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1