21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gazēt (Q156p Borgloon),
gezet (Q156p Borgloon)
|
krant [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
25034 |
krassen |
kretsen:
krɛtsə (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
krassen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
21031 |
kreeft |
krab:
ook in ZND 28, 048
krap (Q156p Borgloon),
kreeft:
kreft (Q156p Borgloon),
ook in ZND 28, 048
krēif (Q156p Borgloon)
|
kreeft [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
24339 |
krekel |
krekel:
krikkewl (Q156p Borgloon)
|
krekel [Willems (1885)]
III-4-2
|
20708 |
krentenbol |
brioche (fr.):
breoͅš (Q156p Borgloon)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
kreejntebrowt (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
krentenmik:
kreͅi̯ntəmi.k (Q156p Borgloon),
kreͅntəmek (Q156p Borgloon),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
kəreͅīntə mek (Q156p Borgloon)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18223 |
kreukelen |
fronsen:
t kleejt frons (Q156p Borgloon),
trekken:
hət kleͅit trik (Q156p Borgloon)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
keken:
keek (Q156p Borgloon),
kermen:
kɛrmp (Q156p Borgloon),
kreunen:
krøͅYnə (Q156p Borgloon),
lamenteren:
lamentiejrt (Q156p Borgloon)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || kreunen [ZND m]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krebē̜tǝr (Q156p Borgloon)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kri.l (Q156p Borgloon)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|