e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krozen groeven: groeven (Borgloon) Met behulp van een kroosschaaf aan de binnenwand van het vat een groef aanbrengen. [N E, 34c] II-12
kruid (alg.) kruid: krô.t (Borgloon) kruid [ZND m] III-4-3
kruidwis wijden {ja}: Dat gebruik bestaat.  / (Borgloon), ja het bestaat  / (Borgloon), ja.  / (Borgloon) Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)] III-3-2
kruien kruiwagelen: krēwǭgǝlǝ (Borgloon), varen: vǭrǝn (Borgloon), vervaren: vǝrvǭrǝn (Borgloon) Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13
kruik kan: kān (Borgloon), kruik: krowk (Borgloon) kruik [ZND 29 (1938)] || kruik, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
kruim bruisem: breustem (Borgloon), brø̄y.stəm (Borgloon), brøͅjstəm (Borgloon), brøͅysəm (Borgloon) Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] || kruim [ZND 29 (1938)] III-2-3
kruimel greumel: grø.məl (Borgloon), keurtje: kø.rkə (Borgloon), kruimel: krø̄.məl broͅut (Borgloon), kruimpje: krømpkə (Borgloon) kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3
kruin struif: straaf (Borgloon) de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] III-1-1
kruipend ongedierte wormen: wø̄rəm (Borgloon) wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2
kruis kruis: eej kreujs, twiej kreuzer (Borgloon), krøs (Borgloon), krø̄s (Borgloon), krø̜̄.s (Borgloon), ə kr".s, twi krø.zdər (Borgloon) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruis. [ZND 01 (1922)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9, III-3-3