18051 |
litteken |
litteken:
let(t)eͅikə (Q156p Borgloon),
leteͅikə (Q156p Borgloon)
|
een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND m]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
keken:
kē̜kǝ (Q156p Borgloon),
meuken:
mø̜̄kǝ (Q156p Borgloon),
toeten:
tū.tǝ (Q156p Borgloon)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34134 |
loeien van de koe om het kalf |
roepen:
roepen (Q156p Borgloon)
|
In N 3A, 5b is gevraagd naar "Hoe noemt men het loeien van de koe om het kalf?". De antwoorden van de respondenten komen in grote mate overeen met die op de vraag naar 'het loeien van de koe in het algemeen" (zie lemma 6.1, "loeien van de koe in het algemeen'). Woordtypen die niet in dat lemma voorkomen, maar wel in dit lemma zijn: [N 3A, 5b]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
blaken:
blãkǝ (Q156p Borgloon),
kreunen:
krø̜u̯nǝ (Q156p Borgloon)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
33965 |
loenje |
teugel:
tøi̯.gǝl (Q156p Borgloon)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
23311 |
lof |
lof:
tlô.uf (Q156p Borgloon)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
17688 |
long |
long:
loͅung (Q156p Borgloon)
|
long [ZND m]
III-1-1
|
34264 |
longen |
licht (enk):
līx (Q156p Borgloon)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
31186 |
loodgieter |
loodgieter:
lǫwt˲gī.tǝr (Q156p Borgloon)
|
Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladeren:
blǭrǝ (Q156p Borgloon)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|