e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

Gevonden: 3627
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
besteken schenken: sgeiŋkə (Borgloon) schenken [ZND m] III-3-1
bestendig weer het weer is in de klink: ⁄t wēͅr es en də kleͅŋk (Borgloon), vast (weer): vas weer  vàs wē(j)r (Borgloon) bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)] III-4-4
betalen afkomen: ps. omgespeld volgens Frings.  ōͅfkōu̯mə (Borgloon), betalen: zə mut chailt høbə før tə kunə bətōͅlə (Borgloon), overkomen: ps. omgespeld volgens Frings.  øi̯vərkoͅumə (Borgloon) Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] III-3-1
beteuterd paf: heeje stohwnt paff (Borgloon), ook materiaal znd 32, 67  stokwut paff (Borgloon), verbluft: vərblüf (Borgloon), ook materiaal znd 32, 67  vərblüf (Borgloon), verstuiverd: he stont verstavert (Borgloon), ook materiaal znd 32, 67  vərstāvərt (Borgloon), voor de kop gelopen: veur de kop gelowpe (Borgloon), ook materiaal znd 32, 67  veujr de kop gelowpe (Borgloon) beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)] III-1-4
betrappen attraperen (<fr.): atraperə (Borgloon), opdoemen: opdūme (Borgloon) betrappen [ZND 32 (1939)] III-3-1
betrekken (lucht) overtrekken: də loͅux øyvərtrek (Borgloon), de loucht euvertrikt  də loͅux øͅyvərtrekt (oͅyvərtrok, øͅyvərtroͅkə) (Borgloon) dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] III-4-4
betten van een wonde baden: béje (Borgloon), bɛ̄ə (Borgloon) een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] III-1-2
beugeltas korfje: kørəfkə (Borgloon) tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)] III-1-3
beuk beuk: gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  byk (Borgloon) beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)] III-4-3
beurs, overrijp moesrijp: moͅu̯srē.əp (Borgloon) overrijp, murw [ZND 31 (1939)] III-2-3