24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
sxabəljōͅŋ (Q156p Borgloon),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
schappiljongsch (Q156p Borgloon)
|
paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
17874 |
pak slaag |
striemen:
strî.m (Q156p Borgloon)
|
een pak slaag [ZND m]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kəsty(3)m (Q156p Borgloon),
manskostuum:
manskostuum (Q156p Borgloon)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24293 |
paling, aal |
paling:
poeëling (Q156p Borgloon)
|
paling [Willems (1885)]
III-4-2
|
24489 |
palmboompje |
palm:
pa.lm (Q156p Borgloon),
palmboompje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmbeumke (Q156p Borgloon),
palmenstruik:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palməstroek (Q156p Borgloon)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)] || palmboompje (buxus) [ZND m]
III-4-3
|
25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
kan:
kan (Q156p Borgloon),
ketel:
kętǝl (Q156p Borgloon)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|
33667 |
pand van een weideperceel |
pand:
pant (Q156p Borgloon)
|
Gedeelte van een perceel weiland, of van weiland in het algemeen, dat zich bevindt tussen afwateringssloten. Het betreft uiteraard slechts laaggelegen weidegronden. [N 14, 61]
I-8
|
32736 |
pand, bed |
pand:
pę̄n (Q156p Borgloon
[(als men de akker met de voetploeg omwerkt)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
deeg:
deͅi̯x (Q156p Borgloon),
temper:
teͅmpər (Q156p Borgloon)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
kwezeltje:
kwɛizəlkəs (Q156p Borgloon),
pannenlap:
mv -lep
panəlap (Q156p Borgloon),
vod:
vr.
voͅt (Q156p Borgloon)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|