id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19676 | provisiekast, etenskast | vliegenschap: vlīgəsxōͅp (Borgloon) | voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)] III-2-1 |
20911 | pruim | pruim: praum (Borgloon) | [ZND 34 (1940)] I-7 |
18926 | prutsen | chipoteren (<fr.): sipətīrə (Borgloon), frotselen: frotsələ (Borgloon), prullen: prølə (Borgloon) | Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
18930 | prutswerk | geklommel: wā ə gəklo.məl (Borgloon) | Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
20651 | pudding | crme: kreͅəm (Borgloon), pudding: bɛdeŋ (Borgloon) | Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
18693 | pullover | lijf: lēͅf (Borgloon), pull: pul (Borgloon), vareuse (fr.): vareus be` mouwe (Borgloon) | pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)] III-1-3 |
32879 | punt van het blad van de zeis | tip: tup (Borgloon), top: top (Borgloon) | De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3 |
18615 | puntmuts | begijntje: Begijntje. bəgeͅŋkə (Borgloon) | puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)] III-1-3 |
17594 | pupil | kindje: ki-jntsje (Borgloon) | Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt (pupil, kijker, oogappel). [N 106 (2001)] III-1-1 |
23279 | purper | violet: flet (Borgloon) | Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)] III-3-3 |