18654 |
cape |
mantille (fr.):
Van Dale (FN): mantille, mantilla, mantille: hoofddoek. Van Dale: mantille (Fr.) 1. (hist.) hoofddoek met lange punten die voor de borst of op de rug samengeknoopt werden; - 2. korte vrouwenmantel zonder mouwen, van enigszins kostbare zwarte stof.
manti.l (Q156p Borgloon),
pelerine (<fr.):
peͅlərin (Q156p Borgloon)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
kap:
kap (Q156p Borgloon),
kḁp (Q156p Borgloon)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19568 |
carbidlamp |
carbure-lamp:
karby(3)̄rlamp (Q156p Borgloon)
|
slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18067 |
cariës |
rotte tanden:
rotte tâân (Q156p Borgloon)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22828 |
carnaval |
carnaval:
kArnəval (Q156p Borgloon)
|
Carnaval. [ZND m]
III-3-2
|
33749 |
castreren |
boeten:
bytǝ (Q156p Borgloon),
bøi̯tǝ (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
bøu̯tǝ (Q156p Borgloon),
knijpen:
knę̃pǝ (Q156p Borgloon),
lubben:
løbǝ (Q156p Borgloon),
pitsen:
pītsǝ (Q156p Borgloon),
snijden:
snai̯ǝ (Q156p Borgloon),
snɛi̯ǝ (Q156p Borgloon)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-12, I-9
|
21539 |
centiem |
halve cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
haləf sēͅnt (Q156p Borgloon),
ən haləf seͅnt (Q156p Borgloon)
|
koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18518 |
colbertjasje |
korte pit:
kotte pit (Q156p Borgloon),
pit:
pit (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon,
Q156p Borgloon)
|
colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)] || jas van het zwarte pak, vaak kort [N 23 (1964)] || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20747 |
communietaart |
gteau (fr.):
gatōə (Q156p Borgloon),
gatoͅu̯ (Q156p Borgloon),
gātoͅu̯ (Q156p Borgloon)
|
Hoog pronkgebak, opgebouwd uit roombolletjes, soesjes, of schuimpjes, met bovenop een suikeren beeldje, speciaal voor communiefeesten (opzat, opzats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21308 |
compagnie |
compagnie (fr.):
koͅmpəni (Q156p Borgloon)
|
compagnie [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|