21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
dave̝n (P218p Borlo)
|
Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gęi̯t (P218p Borlo)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
tooi:
toej (P218p Borlo),
tūi (P218p Borlo),
tūə (P218p Borlo)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
kattin:
ká’ten (P218p Borlo)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (P218p Borlo)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vrouli klīr (P218p Borlo)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
vrouwluihemd:
vroͅulihømə (P218p Borlo)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
schevertang:
sxēvərtaŋ (P218p Borlo),
stooftang:
stoͅu̯ftaŋ (P218p Borlo)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
25125 |
waaienx |
waaien:
waaien
wējə (P218p Borlo)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34562 |
wagen |
wagel:
wǭgel (P218p Borlo)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|