33426 |
zolder boven de dorsvloer |
bolder:
bø̜ldǝr (P218p Borlo)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
schelf(t)gat:
sxø̜lǝf˲goat (P218p Borlo)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
mansarde:
masart (P218p Borlo),
mašart (P218p Borlo),
zolderkamertje:
zoldərkēmərkə (P218p Borlo)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅldəreͅn (P218p Borlo)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zoumərklīr (P218p Borlo)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
goede kleren:
guiə klīr (P218p Borlo)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
cotonnade (fr.) voordoek:
koͅtə nōatə vø̄rək (P218p Borlo)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zoͅul (P218p Borlo)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32455 |
zoolbeslag |
beslaansleer:
bǝslōǝnslēr (P218p Borlo)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
34181 |
zuiveren |
verliezen:
vǝrlīzǝ (P218p Borlo)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|