e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borlo

Overzicht

Gevonden: 2106
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heuvel, kleine hoogte heuvel: een huivel (Borlo), hoop: hoep (Borlo) heuvel [ZND 34 (1940)] III-4-4
hiel vers: vas (Borlo) hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)] III-1-1
hielstuk van een schoen contrefort (fr.): ko͂ͅtrəfur (Borlo) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hijgen kuimen: kø̜̄mǝ (Borlo) [JG 1a, 1b] I-11
hinniken briezen, briesen: brīzǝ (Borlo) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoed (alg.) hoed: hut (Borlo), huut (Borlo) hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen hoedje: høtjə (Borlo), kachelpijp: kagəlpēͅp (Borlo) hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] || hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hȳjǝ (Borlo), hȳǝ (Borlo) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld hoedspeld: hutspeͅl (Borlo) speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)] III-1-3
hoef hoorn: hōn (Borlo), voet: vūt (Borlo) Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-9