| 21043 |
honing |
honing:
howneŋk (P218p Borlo),
owneŋk (P218p Borlo)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
| 32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
bálǝkǝ (P218p Borlo)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
| 18187 |
hoofddoek |
hoofdneusdoekje:
ho.fnøydøkskə (P218p Borlo),
neusdoek:
nøi̯zduk (P218p Borlo)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
I-4, III-1-3
|
| 20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
hy(3)̄ətkēəs (P218p Borlo)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
nonnenkap:
noͅnəkap (P218p Borlo)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
| 24344 |
hoofdluis |
beestje:
bīskə (P218p Borlo),
luis:
lās (P218p Borlo),
lø͂ͅs (P218p Borlo)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
kop-pijn (P218p Borlo),
koppijn (P218p Borlo)
|
Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
| 33932 |
hoofdstel |
toom:
tūm (P218p Borlo)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
| 23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
communievoile (<fr.):
koͅmønīvōəl (P218p Borlo),
kroontjesvoile (<fr.):
kry(3)̄nkəsvōəl (P218p Borlo)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
| 23277 |
hoogmis |
hoge mis:
hu:əgəmis (P218p Borlo)
|
hoogmis [RND]
III-3-3
|